vrijdag 9 augustus 2013

LAAT DE WINTERSPELEN ROZE ZIJN

Een digitale fotocollage van Petrus
Ik bereid me niet al jaren voor op de winterspelen in Sotsji in de hoop straks een plaatsje te veroveren in de wereldranglijst van een of andere sport dus ik heb gemakkelijk praten als ik oproep de winterspelen in Sotsji te boycotten. Misschien kunnen het IOC en de sporters iets bedenken om protesteren en spelen te combineren? Er zitten toch wel een paar creatieve mensen in dat Internationaal Olympisch Comité of zijn het allemaal fantasieloze bonzen?

Ik kan ze wel een handje helpen met wat te hooi en gras ideeën. Je kunt als IOC bijvoorbeeld oproepen om tijdens de openingsparade zoveel mogelijk in het roze gekleed te gaan. De leden van het IOC geven het voorbeeld door in prachtige roze pakken op te dagen, roze stropdassen, roze overhemden, roze jurken, panty's, sjaals enz. Roze sokken staan ook goed. Roze schoenen is nog mooier.

Bij elke medaille wordt een roze bos bloemen gegeven. Roze sportschoenen, schaatsschoenen, ijshockyschoenen enz moeten ook kunnen. Kortom mogelijkheden zat om de de internationale winterspelen in Sotsji tot een groot roze feest te maken ter bevordering van de tolerantie tegenover homofielen, lesbiennes, travestieten en wat de natuur allemaal nog meer heeft verzonnen om ons leven op aarde niet alleen tot een last maar ook tot een lust te maken.















donderdag 8 augustus 2013

HET RAADSEL DISFARMER

Blijkens de constructie van zijn Fotostudio hechtte Disfarmer erg aan goede belichting. Opvallend is ook dat Disfarmer in tegenstelling tot de gewoonte in die tijd hij zijn klanten fotografeerde zonder requisiten inde vorm van een tafeltje, een namaak fonteintje als achtergrond of een sjieke stoel.

Laatst zag ik een documentaire over de Amerikaanse fotograaf Mike Disfarmer (1884-1959)In de jaren 30 had hij een fotostudio in het plattelandsstadje Heber Springs in de staat Arkansas (in 2000 zo'n 7000 inwoners). Zijn eigenlijke naam was Mike Meyers. Hij was het zesde kind van zeven in een Duits immigranten gezin. Waarom hij zijn naam veranderd heeft in Disfarmer ( Geen boer) weet men niet. Men vermoed dat hij niks van het boerenleven moest hebben en ook niet van zijn familie. Op een gegeven moment beweerde hij zelfs dat een tornado hem als het ware in het Meyergezin had gedropt.

Wat ik daaraan vreemd vind, is dat als iemand een hekel heeft aan boeren en zelfs zijn boerenafkomst loochent, zo iemand dan toch in een boerendorp als Heber Springs blijft wonen? Hij begint er zelfs een fotostudio waar hij nota bene de kost verdient met het fotograferen van alweer boeren en plattelanders. Nog vreemder is het soort foto's dat hij maakte. Wat je zou verwachten zijn foto's met de typische 'bevroren pose' van die tijd. Disfarmer gebruikte immers nog glasplaten en die waren lang niet zo gevoelig als de latere rolfilms.

De bewoners vertelden dat hij je soms een tijdje liet staan. Blijkbaar wachtte Disfarmer op een goed moment om af te drukken. Maar dat Disfarmer bezig was met het maken van kunst, is nooit bij ze opgekomen. En zelfs nu er tienduizenden dollars voor originele afdrukken worden betaald, snappen ze nog steeds niet wat men in die foto's ziet. Voor veel bewoners zijn en blijven het niet meer dan herinneringen aan familieleden, vroegere vrienden of kennissen.

Het was een geluk dat na zijn dood in 1959 Joe Albright, een gepensioneerde leger ingenieur met belangstelling voor fotografie, zijn duizenden glasnegatieven vond en bewaarde. Zoals hij verklaarde “om er later nog eens wat mee te doen.” Dat later werd pas 15 jaar later, in 1974 toen de beroepsfotograaf Peter Miller naar Heber Springs verhuisde om er het weekblad “The Arkansas Sun” uit te geven. Toen daarin een rubriek begon “Op een dag zal mijn afdruk komen” waarvoor lezers oude familiefoto's konden opsturen, leverde Albright enkele afdrukken in van Disfarmer.

Disfarmer was niet bang om zij  dorpsgenoten heel indringend van dichtbij te fotograferen. Bij het zien van deze foto krijg ik het gevoel dat hij bijna in de huid van zijn klanten wil kruipen. Hield hij van die mensen of was het zijn artistieke drang? Wie zal het zeggen?
Miller herkende onmiddellijk de kwaliteiten van de foto's van Disfarmer en en kocht de hele verzameling van Albright. Vervolgens publiceerde hij een jaar lang afdrukken van Disfarmer in de rubriek van het weekblad. Hij stuurde ook afdrukken naar Julia Scully, de uitgever van het fototijdschrift 'Modern Photography'. Die herkende meteen de artistieke waarde van de foto's en legde er zich vanaf dat moment op toe om de foto's van Disfarmer onder een breed publiek bekend te maken.

Het werd een ware fotorage waarbij galeriehouders en anderen op jacht gingen naar originele afdrukken als ware het kunstschatten, wat ze inderdaad ook werden. Scully en Miller gaven samen met Addison House het eerste fotoboek uit met de portretten van Disfarmer onder de titel “Disfarmer, The Heber Springs Portraits 1939-1946”. Vanaf toen werden de foto's van Disfarmer werd beschouwd als een van de meest belangrijke verzamelingen in de geschiedenis van de portretkunst.

De vraag blijft waarom een man die zichzelf nadrukkelijk “Geen boer” noemt toch zulke indringende foto's maakt van plattelanders in een plattelandsdorp. Merkwaardig is ook dat hij in het dorp bekend stond als weliswaar vriendelijk maar vooral ook zonderling. Je zou zeggen dat kan ook moeilijk anders als je je afkomst loochent, 'Geen boer' wil heten maar wel in het plattelandsdorp van je ouders blijft wonen. Hij stierf zoals hij geleefd had, nogal eenzaam en armoedig terwijl er na zijn dood duizenden dollars werden gevonden in dozen met negatieven.

Grote kunst en dat is het, wordt dus niet altijd gemaakt in grote steden of op plekken waar “het” gebeurt. Disfarmer laat zien dat kunst bij wijze van spreken zo maar op de hoek van een straat in een plattelandsdorpje kan liggen. Maar ja, je moet het wel kunnen of willen zien. Zijn dorpsgenoten zagen het in ieder geval niet en wie weet zou niemand het ooit gezien hebben als daar niet Albright en Miller waren geweest. Het mysterie van Disfarmer komt niet dichterbij hoeveel onderzoek er intussen ook al gedaan is. Wie weet, stelde zijn foto's volgens hemzelf niet veel voor. Zag hij zelf niet hoe uniek zijn verzameling foto's was.

woensdag 7 augustus 2013

KENNIS IS GELUK

Een van de vele versies die Andy Warhol heeft gemaakt van Da Vinci's Laatste Avondmaal waarop Jezus staat afgebeeld omringd door zijn 12 leerlingen, apostelen genaamd. Warhol zou een 'spirituele bussinesskunstenaar' zijn, "een kunstenaar die spiritualiteit direct verbond met de zorgen van alle dag". Volgens Stoker in diens boek 'Hemel en aarde' zou Warhol niet alleen de kunst gedemocratiseerd hebben maar ook maakte hij een spiritueel besef toegankelijk voor de op consumptie gerichte kleinburger (blz. 142 in genoemd boek). Ik vind dat een verrassend vergezicht dat nog wel enig onderzoek verdient.  


Ik heb net het boek “Kennis is geluk, nieuwe omzwervingen in de kunst” van Joost Zwagerman gelezen (De Arbeiderspers 2012). Over Zwagerman schrijven is geen sinecure. In Wikipedia lees ik dat hij de bijna-opvolger van Harry Mulisch is en dat is wel wat ook al heb ik het niet zo op Mulisch. Ik lees ook dat hij al op zijn negende jaar begon met het maken van een eigen krantje. Dat jong geleerd oud gedaan is, blijkt uit de indrukwekkende rits geschreven fictie en non fictie boeken. 10 romans in 20 jaar (1986 – 201) dat is 1 per 2 jaar. 7 Gedichtenbundels in 13 jaar (1987-2010) dat is dus zelfs meer dan 1 per 2 jaar. En maar liefst 16 non-fictie boeken in 19 jaar tijd (1993 – 2012) . Dat is bijna 1 boek per jaar. De lijst met overige boeken laat ik dan maar voor wat ze is om niet helemaal te bezwijken onder deze indrukwekkende productiviteit.  


Ik beken met enige schroom dat ik tot nu toe niks van hem gelezen had. Vaag herinner ik me enige commotie over zijn pamflet “De schaamte voor links” waarin hij opriep tot samenwerking tussen PvdA en SP. De schaamte kon ik begrijpen want de PvdA heeft er de laatste decennia heel weinig van gebakken. Ik heb ook 1 of 2 keer zijn enthousiaste optreden gezien in DWDD. Aanstekelijk legde hij dan iets uit over schilderkunst, een onderwerp dat me interesseert. Ik bespeurde zelfs een zekere geloofsijver in zijn uitleg. Niet zo gek, zei Reve al niet dat alle goede kunst religieus is?

Met de titel van zijn boek “Kennis is geluk” wil hij vast zeggen dat hij andere kennis bedoelt dan die in het gezegde “Kennis is macht”. Daarmee wordt instrumentele kennis bedoeld, bruikbaar om macht uit te oefenen over anderen: meer weten dan een ander zodat je hem of haar politiek, sociaal of financieel aan het lijntje hebt. Dat soort kennis wil je ook liefst niet delen. Het soort kennis dat Zwagerman bedoelt, wil je juist wel delen omdat het gelukkig maakt. Het is kennis die inzicht en besef geeft van de kunsten en daardoor van onszelf en onze medemensen.

Hij schuwt geen enkel onderwerp en je kunt lezen dat hij zich inspant om de diepste waarheid in zichzelf naar boven te brengen. Hij verschuilt zich niet achter grapjasserij, scepsis, ironie of het ergst van alles cynisme. Het gaat hem om de zoektocht naar de waarheid en de werkelijkheid. Zo'n zoektocht is niks voor luiaards. Er moet gelezen worden, veel gelezen, tentoonstellingen bezocht, gesprekken gevoerd en uiteraard nagedacht. Zwagerman is wat dat betreft verfrissend, ook omdat hij niet achter trends aanloopt of modieus wil zijn. Hij is een echte classicus en die zijn zeldzaam geworden.

Dat hij af en toe zich teveel laat gaan in zijn associaties tot op het lyrische af, zij hem vergeven. Je krijgt er veel voor terug. Zijn terloopse kritiek op het jezelf zijn van onze tijd in zijn beschouwing over “Parijs: de folklore van de avant-garde” (blz. 36 – 39) is me uit het hart gegrepen. Behartenswaardig is zijn beschouwing “Het brein wordt oog” (125-128) over kijken zonder te zien naar aanleiding van een boek van Rudi Fuchs met als titel “Kijken”. Wie durft nog beweren in deze tijd van vermaak zonder inspanning dat het museum als eens school is waar je je ogen leert gebruiken?

Zwagerman durft te zoeken naar het Schone, het Ware en het Goede, naar ik zou zeggen het Goddelijke in de kunsten. Dat is niet mis want de kunst van onze tijd gelooft zelfs niet meer in het Goddelijke. Of Zwagerman daarin gelooft, weet ik niet maar hij durft er in ieder geval naar te zoeken. Geen arrogant zelfverzekerde afwijzing van het eeuwige, het verheven of het sublieme. Naar aanleiding van zijn bezoek aan de Seagram Murals van Rothko in Tate Modern (2008) schreef hij in VN “We zien het grootste, het sacraalste, het monumentaalste, het subliemste. En tegelijkertijd is er het besef dat de kunstenaar wenst dat we worden omhuld dor het teerste, warmste, ijlste, stilste, ja, het menselijkste wat de kunst kan voortbrengen. Zijn dit grote woorden? Dat moet dan maar.” (blz. 265). Ja, je moet maar durven.

Zijn verhandeling over het geloof in de moderne kunst ('Het hogere daalt in', blz. 138 -143) vind ik moedig en verhelderend. Hij bespreekt daarin het boek “Religie voor atheïsten” van De Botton. Ik moet bekennen dat wat Zwagerman daarin vertelt voor mij tegelijk een eye opener is en een bevestiging van een vermoeden is. Kunst is voor veel mensen plaatsvervangende religie geworden. Bij gebrek aan religie, beseffen ze dat emoties en ervaringen ergens een plaats moeten krijgen. Tegelijk beseffen ze dat er meer is dan het hier en nu, dat er een verleden is en een toekomst kortom dat mensen geschiedenis maken.

Een besef dat in de hedendaagse kunst geheel lijkt te verdwijnen. Het is alles hier en nu waarmee kunst nog slechts een foefje, een trucje, een voorvalletje wordt dat de aandacht weet te trekken. Heel even maar want dan wordt de aandacht weer opgeëist door een ander foefje of trucje. Dank zij de (kunst)markt blijft dat balletje aan het rollen, ingeklemd in de tijd van het nu. Straks weet niemand meer waar het over ging maar dat deert niet want alleen vandaag telt.

Zelf beken ik me tot de categorie sentimentele atheïsten zoals Zwagerman dat noemt. Dat zijn zij die betreuren dat ze niet in God kunnen geloven. Zoals Zwagerman schrijft is dat het type van de gevoelige natuur die zijn gelovige medemens “met een soort seculier-oecumenisch gebaar de hand drukt en tegelijk ontvankelijk wil blijven voor de schoonheid van religieus geïnspireerde kunst en tradities.” Een echte kunstenaar zoekt het Goddelijke ook al gelooft hij niet in God. Alleen zo kan iemand kunst maken.

dinsdag 6 augustus 2013

KOEIEN ZIJN NIET EFFICIËNT



Koeien zijn niet efficiënt. Zelden zo'n absurde uitspraak gehoord als die van de Maastrichtse geleerde in het Acht Uur Journaal tijdens een gesprekje over de door de Maastrichtse Universiteit gepresenteerde namaak hamburger, een zogenaamde kweekburger. Mooie reclame trouwens. Ze hebben daar zeker ook wat PR volk aangetrokken om de universiteit op te stoten in de vaart der volkeren. Aandacht trekken, hoe absurd ook, is het nieuwe motto voor universiteiten nu ze nog meer sponsorgeld nodig hebben voor hun onderzoek.

Dat is de keerzijde van de verwetenschappelijking van onze samenleving. We stikken zo langzamerhand in de onderwijsdeskundigen, psychologen, sociaal psychologen, zorgspecialisten, economen, bestuurskundigen, opvoedkundigen en joost mag weten wat allemaal nog meer dank zij de democratisering van het onderwijs.Die moeten allemaal een baan hebben en dus moet er aan PR gedaan worden. Je hebt per slot van rekening niet voor niks gestudeerd dus moet je ook wat verzinnen. Als het maar wetenschappelijk verantwoord is.

Vandaar de nieuwe wetenschappelijke uitspraken zoals “koeien zijn niet efficiënt”. Net zo wetenschappelijk kun je beweren dat “het allemaal de schuld van de wetenschap is”. Dank zij de wetenschap zijn er teveel mensen en al die mensen willen vlees eten en dat is voor moeder natuur met zijn inefficiënt grazende koeien niet meer bij te houden. Het is net als met de uitvinding van de gloeilamp. Iedereen wil zo'n lampje maar waar haal je de electriciteit vandaan om ze allemaal te laten branden?

Gelukkig weten wetenschappers ook daar raad op. Ze bedenken electriciteitscentrales die draaien op kolen, gas of uranium. Helaas voor de wetenschap kan Moeder Natuur ook dat niet bijhouden. Het wordt Haar allemaal teveel. Teveel mensen met teveel lampjes, teveel luchtvervuiling, teveel CO2, teveel Ozon enz. Dus nu worden die vervangen door windmolens en zonnecellen. Voorlopig kunnen we weer vooruit tot ook die niet goed blijken te zijn voor Moeder Natuur.

We hebben het nog steeds niet door, maar met de wetenschap hebben we onze ziel verkocht aan de Duivel. Die heeft ons met al onze uitvindingen tegen pest en epidemieën, tegen honger en kou, tegen uitputting en moeheid verleid tot nog meer uitvindingen, tot eindeloos veel uitvindingen. Het mooiste is dat dezelfde wetenschap ook heeft uitgevonden dat de Duivel niet bestaat. Door ons mensen te verleiden met wetenschap heeft Hij Zichzelf onzichtbaar kunnen maken. We kunnen niet eens meer beseffen dat we onze ziel aan hem verkocht hebben tenzij we onwetenschappelijk worden.

We zijn gedoemd om tot in alle eeuwigheid tot gek makens toe in onze eigen absurditeiten te leven. Daarin zijn koeien niet efficiënt, maar kippen ook niet en wolven en zeehonden. Wat is er eigenlijk nog wel efficiënt? Kinderen krijgen? Eigenlijk ook niet. Veel te omslachtig en onbetrouwbaar. De liefde?Hopeloos gedoe met z'n verwarrende emoties, wartaal en omslachtige communicatie. Er is nog een hoop werk te doen voor de wetenschap. Ondertussen heeft de Duivel het pleit gewonnen want dank zij de wetenschap weten we nu ook zeker dat God niet bestaat. Trouwens, zijn bestaan was ook al niet efficiënt. Maar goed dat Hij ontmaskerd is door de wetenschap.  

zondag 4 augustus 2013

ROBERT DOISNEAU: FOTOGRAAF VAN LIEFDE EN LEVENSVREUGDE

Robert Doisenau, 'Le Baiser de l'Hotêl de Ville', Parijs 1951.


In het Museumtijdschrift Museum(nr.5, juli-augustus 2013, blz.58-62) lees ik in een artikel van Rik Suermondt over de tentoonstelling van de Franse fotograaf Robert Doisneau (1912-1994) in het Nederlands Fotomuseum te Rotterdam de volgende zinnen: “Terugblikkend op zijn gehele oeuvre blijft een nostalgische 'feel good' -atmosfeer overheersen. Doisneau stelde zich Parijs voor als een romantisch filmdecor waarin mensen het leven vieren. Materiële welvaart speelt daarbij geen enkele rol. Voor zijn foto's wilde hij slechts het loon van een 'artisan-photographe' rekenen, zelfs toen hij al beroemd was.Altijd was er de drang om de weerbarstige werkelijkheid om te buigen naar een ideaalbeeld van vriendschap, tederheid en harmonisch samenzijn. Het deed hem veel pijn toen aan het einde van zijn leven zijn goede bedoelingen in twijfel werden getrokken door twee acteurs.”

Ik omcirkelde de zinnen met de aantekening dat ik me daarin als fotograaf herken. Wat Parijs was voor Doisneau, was Mexicostad voor mij. Die stad bood mij mijn eerste filmdecor waarin ik mensen fotografeerde. Mexicostad was ook mijn eerste echte ontdekkingstocht in de fotografie. Voordien fotografeerde ik zoals de meesten onder ons om herinneringen vast te leggen van familie en vrienden met daarnaast toch ook een bescheiden zoektocht naar schoonheid en betekenis.

Een zoektocht zonder systematische aanpak behalve dan de technische kant van fotograferen inclusief het werk in de donkere kamer. Met dank aan de fotoboeken van Dick Boer. Ik wist van scherptediepte, diafragma, belichting, contrasten, grijstinten en zelfs van composities maar voor de rest rommelde ik maar wat aan op mijn gevoel. Ik had er toen ook het geld niet voor. Als student had ik andere financiële prioriteiten. Natuurlijk had ik een camera en op een gegeven moment zelfs een donkere kamer maar het bleef behelpen. Fotorolletjes, chemicaliën en fotopapier waren duur.

Pas tijdens mijn verblijf in Mexicostad begon ik mij echt te verdiepen in de fotografie. Mede dank zij de serie boeken die Time-Life books in die jaren uitgaf onder de titel 'Life Library of Photography' en fototijdschriften die ik te hooi en te gras kocht. Het is natuurlijk een cliché van jewelste maar door die boeken ging een heel nieuwe wereld van vakmanschap en vooral ook zeggingskracht en zelfs kunst voor me open. Ik begon de meesters van de fotografie te bestuderen.

Ik voelde me meteen het meest aangesproken door de foto's die gemaakt zijn door fotografen van de Farm Security Administration in de vroege jaren dertig met fotografen als Rusell Lee, een van zijn foto's 'Iowa Homesteader's Wife van 1936 maakte ik bijna letterlijk na, net als van John Vachon (Ozark Mountain Family 1940) en Dorothe Lange. Hun sociale fotografie inspireerde me enorm en ik probeerde hen te imiteren en het liefst te evenaren, wat uiteraard heel moeilijk is.

Was het thema van Doisneau zoals Suermondt schrijft “het ideaalbeeld van vriendschap, tederheid en harmonisch samenzijn”, het mijne was het sociale probleem. Zijn thema was levensvreugde en liefde. Hij is niet voor niks beroemd geworden met een foto van een kus: 'Le baiser de l'Hotel de Ville' gemaakt in Parijs. Mijn thema was compassie met de sociale nood en daarvan kon je in de straten van Mexicostad meer dan genoeg vinden. Was voor Doisneau de stad Parijs waar je” het leven kon vieren” zoals Suermondt schrijft, Mexicostad was de stad waar je de strijd om te overleven op straat kon zien en fotograferen.

Waarin ik me ook herken, is dat Doisneau genoeg had aan zijn loon van een 'artisan-photographe'. Hij hoefde niet beroemd te worden of rijk. Fotograferen was bij hem een innerlijke noodzaak, een niet aflatende manier om zijn kijk op de wereld vast te leggen. Hij kon als het ware niet anders. En ook daarin herken ik mij, geobsedeerd door je thema en de fotografie als middel om dat thema uit te werken. Waar je op moet letten is dat het geen obsessie wordt, een niet te beheersen drang waarin elke vorm, elke betekenis en elke schoonheid ten onder gaat. Me dunkt dat Doisneau daarin is geslaagd. Ik hoop het hem na te doen, al is het maar een ietsje-pietsie.